Groupe de Bruges |
IT | EN | DE | NL | GR | ES | CZ |
De belangrijkste uitdagingen voor de toekomst
De voorstellen van de Commissie om het gemeenschappelijk landbouwbeleid te hervormen, komen op een moment dat de kracht en het politiek leiderschap van de Europese Unie tot het uiterste worden getest.
Tegelijkertijd konden we eind vorig jaar de 7 miljardste bewoner van deze planeet verwelkomen. Tegen het jaar 2050 zal de wereldbevolking zijn gegroeid tot ongeveer 9 miljard mensen. De toename zal worden geconcentreerd in die regio's die nu al tot de armste in de wereld behoren en die het meest getroffen worden door de gevolgen van klimaatverandering en 'geliberaliseerde' markten. Regio's waar de boeren, vaak 50% of meer van de werkende bevolking, niet terug kunnen vallen op overheidssteun.
De groei van de wereldbevolking in combinatie met de aanhoudende expansie en veranderende levensstijlen in opkomende economieën met een grote bevolkingsomvang, zoals China, India en Brazilië, zal in toenemende en ongekende mate drukken op de reeds schaarse natuurlijke hulpbronnen en kan op afzienbare termijn de voedselzekerheid en het voorzien in andere basisbehoeften, ernstig in gevaar brengen.
Daarmee is de 'agrarische kwestie’ weer terug bij af: we zullen ons in de komende decennia maximaal moeten inspannen om te zorgen voor de meest elementaire behoeften: schoon drinkwater, een schone, vruchtbare bodem, duurzame en hernieuwbare energiebronnen en voldoende en gezonde voeding als basis voor onze overleving en als een voorwaarde voor stabiliteit in de wereld.
Dit zal een van de belangrijkste uitdagingen zijn voor de landbouw, de voedingssector en de mensheid als geheel: het vergroten van de voedselproducten en het zorgen voor toegang tot voldoende voedsel van hoge kwaliteit voor een groeiende wereldbevolking, terwijl we op hetzelfde moment de efficiency in gebruik en de duurzaamheid van het beheer van schaarse natuurlijke hulpbronnen immens moeten verbeteren.
En we hebben beleid nodig dat wordt ontwikkeld en geïmplementeerd vanuit deze context. Niets meer, en zeker niets minder.
Onze belangrijkste bezwaren tegen de GLB voorstellen
In het licht van bovenstaande heeft de Groupe de Bruges vijf belangrijke problemen met betrekking tot de hervorming van het GLB voorstellen, zoals deze op 12 oktober 2011 door de Europese Commissie zijn gepresenteerd.
1. Gebrek aan urgentie
Europa bevindt zich in de grootste crisis sinds de oprichting van de Europese Unie meer dan 50 jaar geleden. Er zijn daarnaast meerdere andere en zeer dringende zaken die nu aangepakt moeten worden om de komende 10 tot 20 jaar catastrofale problemen met betrekking tot klimaatverandering, voedselzekerheid en het beheer van natuurlijke hulpbronnen te voorkomen. De voorstellen van de Commissie weerspiegelen op geen enkele wijze deze urgentie.
Wij raden de Commissie, de andere Europese instellingen en de lidstaten dan ook ten zeerste aan, om niet alleen met een plan B te komen om te anticiperen op een mogelijk rampzalige uitkomst van de huidige financiële, economische en politieke crisis, maar ook om een noodplan op te stellen op basis van een te ontwikkelen stresstest, met betrekking tot de belangrijkste actuele uitdagingen (klimaatverandering, energievoorziening, voedselzekerheid, bodem, water en biodiversiteit): welke maatregelen moeten genomen worden als we worden geconfronteerd met een acute crisis ten aanzien van deze zaken? Het gebrek aan urgentie wordt ook weerspiegeld in het feit dat in de voorstellen van de Commissie er geen prioritering van doelstellingen is, geen hiërarchie van doelen. Alle voorstellen lijken van even groot belang te zijn. In het kader van de genoemde uitdagingen is het duidelijk dat een prioritering van de beleidsdoelstellingen in het GLB absoluut noodzakelijk is.
2. Individualistische benadering
De opeenvolgende hervormingen van de laatste twee decennia hebben de aandacht van Pijler I van het GLB verlegd van de agro-food keten naar de individuele boer. Ook Pijler II maatregelen zijn voornamelijk gericht op de individuele boer / landeigenaar. Dit is volkomen in tegenstelling tot wat er gebeurt in de werkelijkheid. Het is de afgelopen decennia duidelijk geworden dat we een systeembenadering nodig hebben, zowel met betrekking tot de kwestie van het concurrentievermogen als ten aanzien van het begrip duurzaamheid.
Een breed scala van verschillende soorten boeren is actief in zeer uiteenlopende fysieke omgevingen (territoriale as) als in een internationaal food supply systeem (mondiale as). Ten slotte moeten zij ook opereren in, wederom, zeer uiteenlopende juridische, financiële, informatie- en administratiesystemen. Al deze systemen gezamenlijk bepalen de voorwaarden voor het functioneren van boeren en hun vermogen om concurrerender en duurzamer te zijn of te worden. Inkomenssteun is in deze setting niet de doorslaggevende factor, maar wel toegang tot markten, diensten, informatie, kapitaal, infrastructuur en de positie van de boeren in de food supply chain.
3. Concurrentievermogen, duurzaamheid, publieke goederen en diensten
Belangrijkste doelstellingen van de opeenvolgende hervormingen van het GLB waren enerzijds het gelijktijdig verbeteren van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de landbouwproductie en anderzijds de stimulering van de levering van publieke goederen en diensten.
Concurrentievermogen, duurzaamheid en publieke diensten zijn veelzijdige en complexe concepten, vooral wanneer toegepast op de agrarische sector. Het realiseren van dergelijke doelstellingen vergt een lange termijn aanpak. Gezinsbedrijven zijn van oudsher meer gericht op continuïteit en het zorgen voor voldoende gezinsinkomen dan op het maximaliseren van winst. Vanuit dit lange termijn perspectief worden concurrentievermogen en duurzaamheid (gedefinieerd in termen van de 3P's: People, Planet, Profit) een en hetzelfde. Concurrentiekracht en duurzaamheid (wat in onze visie meer is dan 'vergroening') zijn geen gescheiden zaken, maar dienen te worden benaderd vanuit een geïntegreerde en holistische aanpak. Groupe de Bruges heeft hiervoor de term 'ecologische modernisering' bedacht . Dat wil zeggen: verbetering van het concurrentievermogen van de landbouw wordt bereikt door een grotere duurzaamheid van de productie in combinatie met institutionele vernieuwing, multidisciplinaire, innovatieve benaderingen en vernieuwing van agro-ecologische concepten, onderwijs en onderzoek.
Deze nieuwe aanpak vereist uiteraard een paradigmaverschuiving en een drastische verandering in mentaliteit en houding van boeren, wetenschappers en beleidsmakers. In de GLB voorstellen ontbreekt hellaas een dergelijk geïntegreerd perspectief. Vergroening wordt gereduceerd tot de bestaande cross-compliance maatregelen en een zeer beperkt aantal vergroeningsmaatregelen, die niet gestoeld zijn op een heldere visie, eenduidige doelstellingen of stimulansen voor boeren om continu de prestaties te verbeteren.
4. Gebrek aan internationale dimensie
Sinds de laatste grote (Fischler) hervorming van 2003 hebben er enorme ontwikkelingen plaatsgevonden in de economieën, de landbouw- en de voedingssectoren in andere delen van de wereld. Als Groupe de Bruges hebben we altijd gepleit voor de totstandkoming van een multipolaire wereld. Nu is dit een realiteit geworden en Europa moet leren omgaan met deze veranderingen in de internationale context. Eén belangrijk probleem waar veranderingen in de mondiale economie toe hebben geleid is de toegenomen prijsvolatiliteit van agrarische goederen. Deze prijsvolatiliteit wordt veroorzaakt door een complexe reeks van zowel lange termijn (structurele) factoren als korte termijn (conjuncturele) ontwikkelingen. De som van deze factoren is bedreigend voor de stabiliteit in de wereld.
Daarnaast is er het indringende vraagstuk van duurzaamheid: nog steeds wordt een groot deel van de productie- en operationele kosten (bescherming van de bodem, water, lucht, arbeid, etc.) in de mondiale voedselketens ge-ëxternaliseerd naar het milieu, de boeren, landarbeiders, landbouwhuisdieren of naar andere (lees: armere) landen om het eigen concurrentievermogen te verbeteren.
De GLB voorstellen zijn echter zeer intern gericht; het ontbreekt aan elke visie om deze internationale problemen te integreren in een meer innovatieve en holistische visie en aanpak.
5. Niet toekomstgericht
De voorstellen van de Commissie bevatten zeker een aantal nieuwe elementen en pogingen om een deel van de problemen met het huidige GLB te verhelpen. Niettemin en over het geheel genomen, zullen de voorstellen vooral de positie van de huidige begunstigden bestendigen. De GLB voorstellen zijn een a priori compromis dat geschreven is en verdedigd zal moeten worden in een uiterst complexe politieke setting. De urgentie met betrekking tot de aard en mogelijke impact van de huidige en toekomstige uitdagingen, de noodzaak van een systeembenadering in een snel veranderende Europese en internationale context vragen echter om een veel radicaler en toekomstgerichter beleid.
Onze belangrijkste aanbevelingen voor een beter GLB
Na deze kritische voorbeschouwing, willen we afsluiten met het aanbieden van vier sets van onze belangrijkste aanbevelingen om de GLB voorstellen te verbeteren.
1. Wat goed is, maar verder verbeterd zou moeten worden
-
Subsidiabele hectare: het is goed om (geleidelijk) het historisch systeem van toeslagrechten af te schaffen en te vervangen voor een regionaal systeem, waarbij een directe verbinding met het land wordt gemaakt, aangezien land de basis vormt voor de levering van publieke goederen. De definitie van regio's door de lidstaten moet echter wel juiste afspiegeling zijn van de grote verschillen tussen regio’s en hun landbouwsystemen en niet alleen gebaseerd zijn op administratieve grenzen
-
Herverdeling tussen lidstaten: een betere en eerlijkere verdeling van directe betalingen tussen lidstaten is noodzakelijk en het gemeenschappelijk landbouwbeleid bevat concrete voorstellen om dit te bereiken. Wel houden de voorgestelde maatregelen in dat op zijn minst twee decennia nodig zijn om de huidige kloof voldoende te dichten, waardoor oude lidstaten nog voor een te lange periode van tijd een voordeel genieten
-
Vergroening : de invoering van een vergroeningscomponent in het systeem van directe betalingen is een beleidsinnovatie en een duidelijke en positieve breuk met het verleden. De voorgestelde vergroeningsmaatregelen, echter, lijken willekeurig, rigide, niet doelgericht en er ontbreken stimulansen voor boeren om hun 'groene' prestaties in de loop der tijd stelselmatig te verbeteren. Een beter systeem zou zijn om, op Europees niveau, een 'vergroeningsmenu' te hebben, bestaande uit groot aantal opties waaruit lidstaten (of regio's) en de boeren een bepaald aantal moeten kiezen. Dit systeem kan ook worden toegepast bij de agro-milieumaatregelen in pijler II (zie bijlage 1 voor meer uitleg)
-
Maximeren van de directe betalingen (‘capping’): de voorstellen van de Commissie zijn zinvol uit het oogpunt van een eerlijker verdeling van inkomenssteun over de verschillende categorieën van boeren. De mogelijkheid om ‘capping’ te verminderen wanneer meer mensen werk vinden op de boerderij is goed, maar zal leiden tot extra papierwerk. Daarnaast moet ‘capping’ niet ten koste gaan van stimulansen om publieke goederen te leveren bij het gebruik van onze voorgestelde 'menu' aanpak
-
Pijler II: de nieuwe verordening voor Plattelandsbeleid moet worden beschouwd als een belangrijke verbetering ten opzichte van de huidige. De maatregelen zijn gebaseerd op meerjarige contracten, zijn doelgericht en bieden meer ruimte voor maatwerk en betere resultaten. Een aantal nieuwe maatregelen wordt geïntroduceerd die op het eerste gezicht veelbelovend lijken, maar moeten verder worden uitgewerkt voordat overgegaan kan worden tot uitvoering in het kader van het voorgestelde gemeenschappelijk strategisch kader. Met name de invoering van Partnerschap Contracten op basis waarvan lidstaten aanspraak kunnen maken op steun uit de vijf betrokken fondsen, is ook een interessante vernieuwing van het beleid, met als doel om op regionaal niveau te komen tot een betere integratie van een aantal Europese beleidsdomeinen. Het biedt, althans in theorie, de mogelijkheid voor een meer geïntegreerde, territoriale ontwikkeling, waarmee de bestaande kloof tussen landbouwbeleid en andere economische beleid gedicht kan worden. Wel moeten er waarborgen komen om te garanderen dat programmering resulteert in een daadwerkelijke integratie van beleid op lokaal niveau, ten faveure van bottom up gemeenschapsinitiatieven, zoals via de LEADER Plaatselijke Groepen. Bovendien moet de integratie van dit beleid ook leiden tot verbetering van de sociale en economische integratie van zowel Europese als internationale arbeidsmigratie
-
Producentenorganisaties: de voorstellen op dit gebied moeten worden verwelkomd als één van de instrumenten voor agrarische producenten om hun positie te versterken in de food supply chain ten opzichte van een steeds kleiner aantal verwerkers, handelaren, groothandelaren en retailers. Bedacht dient wel te worden dat samenwerking weliswaar een goed geaccepteerd begrip is in de meeste van de oude lidstaten, maar dat het nog steeds een negatieve bijklank heeft in de meeste van de nieuwe lidstaten. Ook hier is een integrale aanpak, met behulp van onderwijs en coaching, noodzakelijk om de nieuwe generatie boeren uit deze lidstaten te bewegen hun negatieve, historisch te rechtvaardigen, houding ten aanzien van samenwerking te laten varen
-
Risico management: de voorstellen van de Commissie zijn goed, maar horen thuis in de nieuwe Gemeenschappelijke Markt Organisatie (CMO) regeling en niet in de Plattelandsverordening en komen in dat geval ook in aanmerking komen voor Europese steun zonder nationale co-financiering1
-
Gemeenschappelijk strategisch kader voor landbouwkundig onderzoek en innovatie: de invoering van een gemeenschappelijk strategisch kader voor landbouwkundig onderzoek en innovatie en het creëren van Europese innovatiepartnerschappen (EIP’s) is in principe een uitstekend voorstel. Echter, het voorgestelde budget is minimaal in vergelijking met het budget voor directe betalingen (slechts 1,1% van het totale GLB-begroting, terwijl de directe betalingen maar liefst 72% van het budget beslaan). Een budget van ten minste 3%, gelijk aan het percentage dat lidstaten worden verondersteld om in het algemeen te besteden aan onderzoek en innovatie, lijkt redelijk, gerechtvaardigd en noodzakelijk. Voor wat betreft de uitvoering moeten gewaarborgd worden dat in de partnerschappen steeds alle belanghebbenden vertegenwoordigd zijn, met name praktijkmensen, en dat alle categorieën boeren volledige toegang hebben tot deze partnerschappen en tot de resultaten van het onderzoek dat wordt uitgevoerd in deze context.
2. Wat is niet (zo) goed en moet worden veranderd
-
Systeem van directe betalingen: directe betalingen zijn in de voorstellen nog niet echt gekoppeld aan de levering van publieke goederen; ze zijn slecht gericht, niet op maat gesneden en niet contactueel gebonden. Dit betekent dat ze niet of nauwelijks een prikkel vormen voor de eindbegunstigden om steeds betere maatschappelijke prestaties te leveren
-
Actieve boer: de definitie in de voorstellen van de Commissie is een gemiste kans om speculanten en de zogenaamde 'sofa-boeren’ van directe betalingen uit te sluiten. In het bijzonder de voorgestelde grens van 5.000 euro aan directe betalingen waaronder boeren per definitie beschouwd worden als actieve boeren en vervolgens worden vrijgesteld van cross compliance maatregelen is in strijd met de noodzaak om de GLB-uitgaven te legitimeren. Een groot deel van de begunstigden kan zo jaarlijks zonder enigerlei verplichtingen tot 5.000 euro aan inkomenssteun ontvangen. Gezien de grote diversiteit aan typen bedrijven en boeren, zou het beter zijn om het aan de individuele lidstaten over te laten om duidelijk en ondubbelzinnig te definiëren wat een actieve boer is op een manier die ervoor zorgt dat aan de ene kant 'free riders' worden uitgesloten en aan de andere kant iedereen die valt onder de definitie van actieve boer voldoet aan dezelfde regels om het milieu en natuurlijke hulpbronnen te beschermen
-
Kleine bedrijven: de voorgestelde kleine bedrijven maatregelen in Pijler I kunnen niet beschouwd worden als beleid voor kleine bedrijven, maar als niet meer dan een poging om het GLB te vereenvoudigen. Ten tweede kan wat een klein agrarisch bedrijf is niet uitsluitend worden bepaald aan de hand van het aantal hectaren. Een twee hectare groot groenteteeltbedrijf is heel iets anders dan een twee hectare groot veehouderij- of akkerbouwbedrijf. In het huidige voorstel worden sommige vormen van intensieve, kleine bedrijven uitgesloten van directe betalingen, terwijl ze wel van belang zijn voor de voedselzekerheid. Het zou beter zijn een ander criterium te ontwikkelen om te bepalen wat een klein bedrijf is. Wat ook zou helpen is om aggregatie toe te staan, dat wil zeggen dat een groep van kleine bedrijven als collectief in aanmerking kan komen voor directe betalingen
-
Budget: op basis van onze positieve beoordeling van de nieuwe plattelandsverordening en kritische kanttekeningen bij de pijler i voorstellen, is het duidelijk een gemiste kans om in de begrotingsvoorstellen de verhouding tussen eerste en tweede pijler ongewijzigd te laten. Tegelijkertijd erkennen we dat een verhoging van het budget ten gunste van pijler II impliceert dat ook de nationale co-financiering omhoog gaat onder voor de lidstaten moeilijke economische omstandigheden. Hoewel we niet moeten vergeten dat co-financiering van Europees beleid eerder regel dan de uitzondering is en dat Pillar II lidstaten meer vrijheidsgraden geeft om de begroting toe te snijden op de specifieke behoeften van bepaalde gebieden, bevelen we de Commissie aan om rekening te houden met de huidige economische en financiële situatie met betrekking tot co-financiering en in specifieke gevallen lagere cofinancieringpercentages te hanteren of zelfs complete derogatie van co-financiering. In de voorstellen van de Commissie m.b.t. het plattelandsbeleid is inderdaad al een aantal maatregelen opgenomen, waarvoor andere (lees: lagere) nationale cofinancieringpercentages gelden, waaronder het LEADER-programma.
3. Wat er ontbreekt en zou moeten worden toegevoegd
-
Fiscale instrumenten: de huidige economische en financiële crisis zal Europa meer in de richting van een federaal systeem dwingen. Het zou in deze context en als onderdeel van ons voorgestelde plan B, zinvol zijn om pro-actief nieuwe fiscale instrumenten te bespreken op Europees niveau om duurzame agrarische productie en gezonde voeding te bevorderen. Ervaringen in diverse lidstaten met de introductie van belastingen of andere heffingen blijkt effectief te zijn met relatief lage transactiekosten Criteria: het ontbreekt aan duidelijke criteria om de duurzaamheid van landbouwpraktijken te beoordelen en de classificeren. De ’baseline’ moet ongetwijfeld zijn een strikte toepassing van het principe 'de vervuiler betaalt'. In ieder geval moet voorkomen worden dat (nog) betalingen worden gedaan aan boeren of andere eindbegunstigden die niet voldoen aan de EU-regelgeving inzake de bescherming van water, milieu, bodem en natuur
-
Collectieven: er moet een centrale rol komen voor territoriale collectieven van boeren (en andere landeigenaren) met betrekking tot vergroeningsmaatregelen ook als onderdeel van het systeem van directe betalingen in pijler I
-
Food supply chain: de laatste jaren is er sprake van een toegenomen politieke aandacht voor de groeiende macht van bepaalde schakels in de keten, met name de retail, maar ook de handel en verwerkende industrie, en de verslechtering van de positie van de boeren als het gaat om de verdeling van de toegevoegde waarde. Voortdurende controle op Europese politiek en administratief niveau moet worden gehandhaafd om te kunnen bepalen of boeren een billijk aandeel in de toegevoegde waarde ontvangen en of andere ketenpartijen geen misbruik maken van hun positie
-
Integratie met andere beleidsdomeinen met betrekking tot Pijler I: voor Pillar II zijn concrete en innovatieve maatregelen voorgesteld om te komen tot een betere integratie van beleid. Er zijn echter hoegenaamd geen pogingen ondernomen om pijler I (en pijler II) maatregelen te integreren met andere voor hand liggende beleidsdomeinen (milieu, consumentenbescherming en volksgezondheid, wetenschap en technologie, energie en natuurlijke hulpbronnen, enz.)
-
Consumenten: het gebrek aan integratie van maatregelen met andere beleidsdomeinen heeft onder meer als gevolg dat er binnen het GLB geen ruimte is voor maatregelen om meer duurzame en gezonde consumptiepatronen te bevorderen
-
Innovatie: het moet hier worden benadrukt dat innovatie niet alleen technologisch van aard is. Maatschappelijke en organisatorische factoren spelen ook een sleutelrol. Sociaal kapitaal is veelal de sleutel tot succes voor innovatie. Innovatie is ook nodig om tot nieuwe benaderingen te komen voor de levering van publieke diensten, innovatie in en van plattelandsontwikkeling als een geheel, op het niveau van territoriale en food supply chain systemen en ten aanzien van beleid, administratie, informatie en educatie
-
Technologie: er zijn belangrijke ontwikkelingen wereldwijd in bijvoorbeeld de biotechnologie (inclusief GGO's) en nanotechnologie, die een enorme impact zullen hebben op de manier waarop in de toekomst consumentenproducten op basis van agrarische grondstoffen ontwikkeld, geproduceerd en geconsumeerd zullen worden. Deze ontwikkelingen zullen een grote invloed hebben op zowel producenten als consumenten en leiden telkenmale tot vragen en discussies op ethisch, medisch, sociaal, economisch en politiek vlak. De Commissie ontbreekt het op dit moment aan moed en visie om een broodnodig, geïntegreerd en alomvattend beleid ten aanzien van deze ontwikkelingen te ontwikkelen. Eén ding is wel duidelijk: deze beslissingen overlaten aan individuele lidstaten is de slechtste oplossing
-
Voedselverspilling: op dit moment wordt tot 30% van al het voedsel dat wordt geproduceerd en dat geschikt is voor veilige menselijke consumptie verspild in de ‘food supply chain’. Collectieve inspanningen, van producent tot consument en op alle bestuurlijke niveaus, zijn dringend nodig om dit probleem aan te pakken. De Commissie en de lidstaten moeten komen tot bindende afspraken met alle betrokken stakeholders, zodat deze voedselverspilling in het jaar 2020 met ten minste 50% is verminderd. Stimulansen daartoe moeten worden opgenomen worden in alle relevante beleidsterreinen, waaronder het gemeenschappelijk landbouwbeleid, om stakeholders aan te moedigen en zo nodig te dwingen om hun verantwoordelijkheid te nemen
-
Bodem: bodemvruchtbaarheid is de basis van elke vorm van duurzame landbouw en één van de belangrijkste 'kapitaal inputs' voor de toekomst van onze voedselvoorziening. Bodemvruchtbaarheid is daarnaast ook wezenlijk van belang voor de opslagcapaciteit van CO2 . De laatste decennia neemt de bodemvruchtbaarheid in Europa af en dit geldt in nog versterkte mate in andere delen van de wereld. Klimaatverandering zal verder een veelal negatieve invloed hebben op bodemvruchtbaarheid. We weten ook dat verbetering van de bodemvruchtbaarheid een lange termijn aanpak vergt. Er is derhalve dringend actie nodig om boeren en andere landeigenaren te stimuleren om hun bodem te verbeteren. Wij stellen voordat de verbetering van de bodemvruchtbaarheid één van de belangrijkste onderdelen wordt van het eerder genoemde vergroeningsmenu,. De baseline op Europees niveau moet zijn dat de totale vruchtbaarheid van de bodem niet verder verslechtert. Bovendien moeten we meer kritisch gaan staan tegenover de invoer van grondstoffen, zoals eiwitten voor veevoer en plantaardige producten voor bio-energie, vanuit het oogpunt van (verlies van) bodemvruchtbaarheid in de plaats van herkomst
-
Biodiversiteit: wat ontbreekt in de GLB-voorstellen, is de rol van andere stakeholders dan de boeren in het leveren en onderhouden van publieke diensten. Vooral jagers (meer dan 7 miljoen in Europa) spelen een belangrijke rol in fauna- en habitatbeheer. Zij zouden in de vorm van als collectieven moeten worden erkend en als zodanig in aanmerking moeten kunnen komen voor pijler II-betalingen.
4. Wat is onduidelijk en moet worden verduidelijkt
-
Directe betalingen: de relatie tussen de basisbetaling en de vergroeningscomponent lijkt onduidelijk. Als een boer niet voldoet aan een van de voorgestelde vergroeningsmaatregelen verliest hij alleen maar de vergroeningscomponent of ook de basisbetaling?
-
Ecologische aandachtsgebied: dit nieuwe begrip lijkt slecht doordacht. Hoewel het duidelijk is dat het de productiecapaciteit zal verminderen, is het onduidelijk welke publieke diensten worden geleverd en in welke mate
-
Administratieve lasten: het is onduidelijk of de voorgestelde maatregelen zullen leiden tot een vermindering van de administratieve lasten. De som van alle voorstellen en de overlap tussen een aantal maatregelen in Pijler I en pijler II zou suggereren dat dit niet het geval zal zijn. Een ex ante evaluatie van de voorstellen op dit punt is nodig om te kunnen beoordelen of alternatieven ontwikkeld moeten worden om de bureaucratie te verminderen. Dit gezegd zijnde, willen we er op wijzen dat het verminderen van de administratieve lastendruk geen doel op zich mag zijn of prioriteit moet hebben boven andere meer belangrijke zaken. In sommige gevallen zullen boeren en de samenleving als geheel moeten accepteren dat een goede verantwoording van overheidsuitgaven op basis van duidelijke indicatoren in sommige gevallen tot meer papierwerk kan leiden.
Bijlage 1: uitleg van het groene menu-systeem
Het groene menu systeem is gebaseerd op een ‘incentives’ benadering gericht op het voortdurend verbeteren van de prestaties t.a.v. milieudoelstellingen en het leveren van publieke diensten als een alternatief voor zowel de voorgestelde vergroeningsmaatregelen in pijler I als de agro-milieumaatregelen in pijler II. Het is gebaseerd op een systeem dat al sinds 2005 operationeel is in het Verenigd Koninkrijk en verwant is aan het eind vorige eeuw in Nederland ontwikkelde Duurzame Ondernemers Punten (DOP) systeem.
Het groene menu systeem kan worden opgesplitst in verschillende domeinen (waterbeheer, bodembeheer, energiebeheer, CO2 management, mineralen management, biodiversiteit management, gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, enz.). Voor elk domein kunnen boeren maximaal 100 punten halen. Voor alle domeinen geldt een bepaald minimumniveau. Dit minimumniveau kan geleidelijk en stap voor stap en met bepaalde tijdsintervallen verhoogd worden, zodat de boeren de kans krijgen om hun landbouwpraktijken aan te passen om aan de nieuwe minimumniveaus te kunnen voldoen.
Bovendien kunnen boeren, op basis van hun specifieke situatie, houding, kennis en beschikbare technologie, ervoor kiezen verder te gaan dan de basiseisen voor specifieke domeinen en daarmee een premie ontvangen die correspondeert met de toename van de behaalde punten. Premies kunnen ook worden gegeven aan landbouwers die deze maatregelen gedurende een langere periode op dezelfde grond toepassen en aan boeren die samenwerken in territoriale collectieven.
Parallel aan deze benadering moeten adequate onderzoeksagenda’s worden opgesteld en passende faciliteiten beschikbaar worden gesteld om boeren te ondersteunen om betere agro-ecologische praktijken te ontwikkelen en toe te passen en continue te werken aan verbetering van hun agro-ecologische prestaties.